Jagers met een luguber trekje

Toen de Noordzee haar huidige vorm kreeg, verdween een hele cultuur naar de zeebodem. Vondsten aan de Nederlandse kust geven de prehistorische bewoners stukje bij beetje een gezicht. Eén gebruik verbaast archeologen.

Middenin de Noordzee rijst een zandbank op ter grootte van twee derde van België: de Doggersbank. Tegenwoordig ligt het hoogste punt 13 meter onder de zeespiegel, maar in het verleden stond de bank millennialang droog. De bank vormde het middelpunt van Doggerland, dat Nederland en Engeland met elkaar verbond. Ooit bewoonden ne­anderthalers het gebied, net als wolharige mammoeten. Later, na de laatste ijstijd, troffen jagers-verzamelaars er een leefgebied aan met voedsel in overvloed. Ze jaagden er onder andere met pijl en boog en met speren gemaakt van hout, vuursteen en bot.

Vooral uit die periode – tot zo’n elfduizend jaar gele­den – deden archeologen heel wat vondsten. Recent nog namen onderzoekers uit Nederland, Duitsland en Dene­marken tien spitsen onder de loep. De spitsen werden als speerpunt of pijlpunt gebruikt. Tijdens hun onderzoek ontdekten de wetenschappers iets opvallends: behalve botten en geweien van edelherten bleken de jagers-ver­zamelaars ook menselijke botten te hebben bewerkt. Wat vertellen die spitsen ons over de mensen van Doggerland?

Vissers en verzamelaars

De eerste vermoedens van een prehistorisch land tus­sen Engeland en Nederland stammen al uit 1913, toen geoloog Clement Reid fossiele boomstronken beschreef die bij laag water langs de Engelse kust zichtbaar waren. Latere vondsten van botten, geweien en voorwerpen be­vestigden het bestaan van Doggerland. Veel van dat soort overblijfselen uit de steentijd belandden in de sleepnet­ten van vissers. Of verzamelaars plukten ze van het strand – ook vandaag nog speuren liefhebbers regelmatig de kust af, op zoek naar resten. Wat ook hielp, was dat de Rotterdamse haven uitbreidin­gen kreeg en de kust versterkt werd. Daarvoor werd zand opgespoten, dat elders in de Noordzee werd opgezogen.

Inmiddels zijn er ongeveer duizend spitsen gevonden van Doggerland, meer dan in de rest van Noordwest- Europa bij elkaar uit dezelfde tijdsperiode. Archeologen verzamelden verder ook allerlei andere voorwerpen van bot, gewei en vuursteen, zoals bijlen, houwelen, priemen, dissels en zelfs sieraden. Daarnaast vonden ze al zeker honderd botten van mensen.

In een eerste studie hebben onderzoekers nu tien speer- en pijlpunten geanalyseerd, gebruikmakend van moderne technieken. De komende jaren volgen nog meer analyses, om meer te weten te komen over het jagersbe­staan van de inwoners van Doggerland. Tot voor kort was het niet goed mogelijk om vast te stellen van welk bot zo’n spits was vervaardigd. ‘Botten kun je vaak herken­nen aan bobbeltjes of uitsteeksels, maar in spitsen zijn ze flink bewerkt en gepolijst’, zegt archeoloog Jan Dekker (Universiteit Leiden), die de punten heeft onderzocht. ‘Vaak kon je alleen maar gokken wat voor bot de prehis­torische mensen voor hun wapens hebben gebruikt.’

Tegenwoordig stellen onderzoekers de diersoort vast met een techniek genaamd ZooMS, kort voor Zooar­chaeology by Mass Spectrometry. Daarvoor halen ze col­lageen uit een klein stukje bot, maximaal 10 milligram. Fragmenten van dat eiwit scheiden ze vervolgens op basis van hun massa en lading. De kenmerken van die collageenfragmenten verschillen van soort tot soort. De grafiek die je uiteindelijk krijgt, verraadt of het om een bot van bijvoorbeeld een edelhert, ree of wild zwijn gaat.

Niet eender wiens bot

De uitkomst van de eerste studie was verrassend. ‘Twee spitsen bleken van menselijke botten te zijn gemaakt. Dat is een unicum in Noordwest-Europa, en ook elders in de wereld hebben archeologen er zo nog maar enkele gevonden’, aldus Dekker. ‘Waarschijnlijk zijn er meer van deze spitsen te vinden die afkomstig zijn uit Doggerland.’

Waarom de wapens van menselijk materiaal zo op­merkelijk zijn, laat zich makkelijk raden: dierenbotten waren veel meer voorhanden, en aan het gebruik van mensenbotten hangt in veel culturen een luguber randje. Dat doet vermoeden dat de keuze voor die laatste niet willekeurig was. ‘Als onze verre voorouders een bot van de eigen soort beslisten te gebruiken, dan hadden ze dat bot niet toevallig gevonden’, zegt Dekker. ‘Het ging om de persoon van wie het bot afkomstig was. Mogelijk was het een eerbetoon aan dat individu.’

In andere archeologische sites werden al spitsen aan­getroffen in graven naast een overledene. Voor Dogger­land is zo’n context moeilijker te achterhalen. Botten en voorwerpen belanden vanuit de zeebodem ergens op het strand. De plaats waar ze oorspronkelijk hebben gelegen is dus onbekend. Voor toekomstige zandopspuitingen en vondsten die daaruit voortkomen, zal de herkomstplek wel worden geregistreerd. ‘Zo komen we veel meer te weten over de mensen van Doggerland’, denkt Dekker. ‘Als je culturele gebruiken kunt achterhalen, weet je iets over wat er in de hoofden van mensen omging.’

Jachtmagie

Voor het materiaal van zeven andere spitsen kwamen de onderzoekers bij hertachtigen uit. Om vast te stellen over welke soort het precies ging, beriepen ze zich op tijds­bepalingstechnieken. Met de koolstofdateringsmethode kwamen de onderzoekers uit op een periode van elf- tot achtduizend jaar geleden. Zes spitsen bleken gemaakt van botten en geweien van edelherten – deze soort leefde in die periode in groten getale in Noordwest-Europa. Van één spits was de herkomst onzeker.

Ook die voorkeur voor edelhertbotten verbaasde de onderzoekers. Oerossen en wilde zwijnen kwamen net zoveel voor, en hun botten waren net zo geschikt om speerpunten van te maken. Wellicht was er ook hier sprake van een culturele voorkeur. ‘Bij dierenbot gaat het niet om het individu, maar de soort. Soms lijkt er jacht­magie aan verbonden te zijn. Een hert werd geassocieerd met lichtvoetigheid, en daarom wilden jagers zijn botten gebruiken voor hun speren en bogen’, zegt Dekker.

De menselijke botresten uit de spitsen vertellen ook iets over de eetgewoontes van de jagers-verzamelaars van het Noordzeebekken. Hun dieet blijkt alles te maken te hebben met de geschiedenis van het gebied. Dog­gerland was een langzaam verdrinkend landschap. In de laatste ijstijd stond het nog grotendeels droog maar naar­mate de temperaturen stegen, kwamen delen blank te staan. Het landschap werd moerassiger en er ontstonden grote zoetwatermeren.

‘Uit de chemische samenstelling van de botten kun­nen we afleiden of de inwoners een hoofdzakelijk plant­aardig of vleesdieet aanhielden’, zegt Doggerland-expert Hans Peeters (Groninger Instituut voor Archeologie). ‘En door te kijken naar de verhoudingen tussen de isoto­pen in de botten kunnen we nagaan of voedsel uit zoet of zout water kwam of van het land. De inwoners van Dog­gerland blijken vooral planten en dieren in en rond zoet water te hebben gegeten.’ Hun dieet was dus verbonden met moerassen en meren. Daar hielden ze overigens aan vast toen de eilanden steeds kleiner werden. ‘Hoewel de zee steeds hoger kwam te staan, schakelden ze niet mas­saal over op een dieet van zeevoedsel’, zegt Peeters. ‘De verschuiving was minimaal.’

Ook nadat de Noordzee haar huidige vorm had ge­kregen, gingen de kustbewoners nog niet meteen meer zeevoedsel nuttigen, meent Peeters. ‘Mogelijk hielden ze vast aan tradities. Vissen op zee vereist ook andere tech­nieken. Die verschenen later pas aan de Hollandse kust.’

Megatsunami

Het einde van Doggerland was onherroepelijk. Ongeveer achtduizend jaar geleden liepen ook de eilanden die nog restten onder water. De laatste overstromingen vonden waarschijnlijk vrij plotseling plaats. ‘Tussen 8.400 en 8.200 jaar geleden gebeurde er veel in het gebied’, zegt Peeters. ‘Bij de kust van Noorwegen vonden landver­schuivingen plaats die leidden tot een megatsunami.’

Toch was een vloedgolf niet de druppel die de eilan­den deed overlopen, denken wetenschappers. Water van een tsunami trekt ook weer weg. ‘Belangrijker was waar­schijnlijk het leeglopen van een enorm ijsmeer in Noord- Amerika’, denkt Peeters. ‘Voordien had een natuurlijke ijsdam dat meer afgesloten en het water binnengehou­den. Toen het warmer werd, smolt de dam en brak het water erdoorheen. Bovenop een zeespiegelstijging van 1,5 tot 2 meter per eeuw kwam toen in zeer korte tijd nog eens 1,5 meter water extra in de Noordzee. Dat is misschien wel binnen een jaar gebeurd. Dat water ging niet meer weg.’

De komende vijf jaar wil Peeters uitzoeken wat de ondergang van Doggerland in sociaal en cultureel opzicht heeft betekend voor haar inwoners. Die zagen hun leef­gebied in vrij korte tijd verdwijnen, al hadden ze vermoe­delijk al wat eerder hun biezen gepakt bij de dreiging van natte voeten.

Dit artikel is gepubliceerd in het maartnummer van Eos Wetenschap.

Foto: Jan Dekker

Meer artikelen in Eos:

Tags

Wetenschap

Comments are closed.

Omhoog ↑