Tweelingen met diabetes helpen kennis vooruit

Heeft je tweelingbroer of -zus diabetes type 1, dan heb jij ook een grotere kans om het te krijgen. Hoe groot die kans is, weten we door de gegevens van heel veel tweelingen te bekijken. Waarom is tweelingenonderzoek eigenlijk zo belangrijk? En wat zijn we er nog meer mee te weten gekomen?

Allereerst dit: aan tweelingenonderzoek doen niet alleen tweelingen mee, maar ook gewone broers en zussen. Wetenschappers kunnen zo van drie groepen gegevens verzamelen: eeneiige en twee-eiige tweelingen en gewone broers en zussen. Eén van beiden heeft diabetes, de ander niet óf beiden hebben diabetes.

Dezelfde genen

De gegevens uit tweelingenonderzoek zeggen veel over de invloed van genen en ook van de omgeving. Alleen eeneiige tweelingen hebben precies dezelfde genen. Toch kan de één diabetes krijgen en de ander pas jaren later. Of de ander krijgt nooit diabetes.

Invloed van de omgeving

Eeneiige en twee-eiige tweelingen groeien bijna altijd op in de dezelfde omgeving, dus op hetzelfde moment en op dezelfde plaats. Zij hebben dus ongeveer dezelfde invloeden van de omgeving. Gewone broers en zussen zijn op een ander moment geboren. Zij hebben niet precies dezelfde omgeving.

Wat levert het op?

Uit al die gegevens kun je veel afleiden, vooral over het begin van diabetes. Maar ook voor mensen die al langer diabetes hebben, levert dit familieonderzoek nieuwe kennis op. Hieronder staan een aantal inzichten van de afgelopen twintig, dertig jaar:

Kennis over waarom iemand diabetes krijgt:

  • Het is steeds duidelijker geworden welk risico je hebt als diabetes type 1 in de familie zit.
  • Het maakt uit welk ‘diabetesgen’ iemand heeft. Heeft iemand bepaalde diabetesgenen, dan heeft de tweelingbroer of -zus een grotere kans om ook diabetes te krijgen dan bij andere diabetesgenen.
  • Hoe jonger de ene tweelingbroer of -zus diabetes krijgt, hoe korter de tijd (gemiddeld) totdat de ander het ook krijgt.
  • Vroeger kwam het vaker voor dat mensen die net de diagnose hadden gekregen, ook risicovolle diabetesgenen bleken te hebben. Nu komt dat minder vaak voor. De invloed van de omgeving wordt waarschijnlijk belangrijker. Het is nog niet duidelijk hoe dat precies komt.
  • De invloed van genen die ‘aan’ of ‘uit’ staan, is groter dan eerst gedacht. Dit verklaart waarom de ene tweelingbroer of -zus diabetes krijgt en de ander niet of pas jaren later.
  • Vooral de omgeving voor en rond de geboorte en in de eerste maanden blijkt een belangrijke invloed te hebben. Denk aan virussen, keizersnede, borstvoeding en mogelijk zijn er natuurlijk nog andere factoren. Hier wordt volop onderzoek naar gedaan.
  • Eerst dachten wetenschappers dat een laag geboortegewicht ook een risico was om diabetes type 1 te krijgen. Dat blijkt niet zo te zijn.

Kennis over klachten en complicaties

  • De broer of zus die als tweede diabetes krijgt, heeft vaak minder heftige ziekteverschijnselen dan de eerste. Dit is niet bij tweelingen onderzocht, maar bij gewone broers en zussen.
  • Ernstige oogcomplicaties komen meer voor bij mensen die later diabetes hebben gekregen dan hun broer of zus. Onderzoekers denken dat de jaren voor de puberteit wat minder invloed hebben op het ontstaan van oogcomplicaties dan vanaf de puberteit, de periode waarin kinderen steeds meer zelf voor hun diabetes gaan zorgen. Ook zou een tweede kind met diabetes in een gezin extra stress kunnen veroorzaken, zeggen deze onderzoekers. Dat is niet gunstig voor de bloedsuikers en verhoogt misschien de kans op complicaties.

Grote studies waarin de gegevens van heel veel mensen staan, gaan vaak jaren door. Ook in de toekomst kunnen deze studies dus nog veel nieuwe kennis opleveren.

Dit artikel is gepubliceerd op diabetestype1.nl, de community voor mensen met diabetes type 1, een initiatief van het Diabetes Fonds.

Tags

Biomedisch
Wetenschap

Comments are closed.

Omhoog ↑