Yvonne van der Meer zoekt uit hoe bedrijven de duurzaamheid van hun product kunnen verbeteren. ‘Alles heeft invloed, zelfs kleurstoffen en weekmakers.’
Vier jaar geleden verrees op de Chemelot Campus het Aachen-Maastricht Institute for Biobased Materials (AMIBM). Duurzaamheidshoogleraar Yvonne van der Meer (49) is een van de oprichters en inmiddels zwaait ze de scepter als wetenschappelijk codirecteur. Ze vertelt met groot enthousiasme over de uitdagingen van de circulaire economie en dat je daar ‘lekker breed onderzoek naar kunt doen’. Onderzoeksgroepen uit Maastricht en Aken zorgen voor die brede expertise bij AMIBM. ‘Zo kunnen we de hele waardeketen afdekken; van biomassa tot en met applicaties.’
Je had destijds meer een beleidsfunctie bij de Universiteit Maastricht. Hoe werd je vervolgens onderzoeker bij het instituut dat je zelf had opgericht?
‘Al die onderzoekers zeiden, ik wil aan biobased materials werken, want dat is zo duurzaam. Ondertussen was ik me daarin aan het verdiepen en ontdekte ik dat het soms erg tegenvalt. Er bleek nog heel veel nodig om tot duurzame materialen te komen. Toen dacht ik: zo’n groep moet er ook zijn. Maar er was niemand die deze groep wilde oprichten. De decaan zei vervolgens: jij moet het doen of die groep komt er niet. Toen heb ik weer een omslag gemaakt naar het onderzoek. Sindsdien combineer ik mijn chemische achtergrond met interesse in duurzaamheid. Ik had altijd al zo’n brede interesse, maar dacht dat dat niet samenging met onderzoek.’
Hoe breed is je onderzoek nu dan?
‘Ik doe levenscyclusanalyses van producten. Dan moet je kijken van grondstof, naar product, tot en met recycling en afvalverwerking. Daarvoor moet je heel brede kennis hebben en in alle onderdelen van zo’n levenscyclus duiken. Ik ben hier helemaal op mijn plek. Gelukkig gaat het werven van fondsen nu ook goed.’
‘Als je een duurzaamheidsanalyse in een week tijd doet, dan is de waarde nul’
Is dat dan niet makkelijk gezien de duurzaamheidstrend?
‘Nee, helaas niet. Iedereen heeft het over duurzaamheid, maar als je dan vervolgens in een project zegt dat je middelen nodig hebt voor duurzaamheidsanalyses, dan zeggen ze dat je dat op het eind van de looptijd van een project maar even moet doen. Dat gaat eraan voorbij dat het niet zo simpel is. Bovendien is het vakgebied steeds in beweging. We hebben hernieuwbare grondstoffen en recycling en dat levert nieuwe parameters op in de modellen. Daarmee neemt de complexiteit van onze modellen toe. Als je zo’n analyse in een week tijd doet, dan is de waarde nul. Je hebt gedegen onderzoek nodig als je echt iets aan duurzaamheid wilt doen. Ik moet consortia er echt van overtuigen dat dit geen sluitpost op de begroting is.’
Je leest vaak over producten die duurzaam zouden zijn, dat er nog wel wat aan schort. Ligt dat aan dat soort snelle analyses?
‘Dat hoeft niet. Het kan ook komen door de manier waarop je duurzaamheidsonderzoek communiceert. De resultaten zijn valide als je netjes aangeeft wat je hebt gedaan, wat de systeemgrenzen zijn en wat je wel en niet hebt meegenomen. Maar vaak worden de conclusies gegeneraliseerd of beperkt tot één milieueffect, en dat snap ik wel. Je wilt een eenvoudige boodschap afgeven. Maar als die boodschap de week erna anders is, dan gaan mensen duurzaamheidsonderzoek minder vertrouwen. Dit komt zelfs naar boven bij bedrijven als we praten over duurzaamheidsonderzoek binnen hun project. Zij willen een duidelijke keuze kunnen maken, maar die is er vaak niet. Het kan zelfs zo zijn dat een nieuw product op bepaalde punten helemaal niet duurzamer blijkt dan het oude. Dat is een lastige boodschap aan de ontwikkelaars.’
Hoe ga je daarmee om dan?
‘Gelukkig kan ik ze dan vaak wel vertellen waar nog winst op te behalen valt. We ontwikkelen nu bijvoorbeeld een dashboard met daarop de progressie op bepaalde indicatoren. De behoefte om al tijdens een project te sturen op duurzaamheid groeit. Precies dat inspireert mij om die analyses te maken. Want als je aan het eind pas te horen krijgt dat het product toch niet zo duurzaam is, wat kun je dan nog doen? Het duurt misschien wat langer voordat je een duurzaam product hebt, maar dan weet je tenminste wel dat het goed zit.’
Waar haal je de input vandaan voor duurzaamheidsanalyses?
‘Je hebt veel data nodig over allerlei materialen en processen. Maar die zijn vaak nog niet beschikbaar in databases. Alternatieve grondstoffen staan er nog niet in bijvoorbeeld, zoals nieuwe biobased materialen of afvalproducten. Er komen ook allerlei nieuwe processen bij om biomassa om te zetten. De databases hiervoor proberen we steeds verder te vullen door de projecten die we doen. Daar kun je dan weer uit putten als je een nieuw product maakt. Ook vanuit andere onderzoekers en bedrijven komen er steeds meer data beschikbaar, maar die staan nog allemaal verspreid. Als we die data beter toegankelijk kunnen maken, zou dat een enorme stap voorwaarts zijn.’
‘Begrippen als biobased en bioafbreekbaar zijn voor veel mensen verwarrend’
Jullie proberen zelfs data te verzamelen over kleurstoffen en andere kleine toevoegingen in verpakkingen. Hebben die veel impact?
‘Daar lijkt het wel op, maar veel duurzaamheidsberekeningen nemen die additieven helemaal niet mee. Dat zijn mengsels van allerlei moleculen, voor kleuring of om eigenschappen te verbeteren. Gegevens hierover ontbreken echter vaak nog, want het zijn geheime recepten. Terwijl een product soms wel voor dertig procent uit additieven kan bestaan. We lopen er in projecten weleens tegenaan dat een producent een additief heeft gekocht dat goed werkt, maar waarvan wij de samenstelling niet kennen. Dan kunnen we daar de duurzaamheid niet van berekenen. Tegelijkertijd zijn die additieven een belangrijk onderwerp voor de circulaire economie, want in een volgende applicatie kunnen ze ongewenst zijn of zelfs toxisch. De afgelopen jaren hebben we al vlamvertragers en weekmakers onderzocht en nu kijken we ook naar kleurstoffen.’
Stel, alle verpakkingen zijn biobased én bioafbreekbaar, hebben we dan het plastic probleem opgelost?
‘Het punt is dat de begrippen voor veel mensen verwarrend zijn. Iets heet soms al biobased als alleen het hoofdbestanddeel een natuurlijke polymeer is en de andere bestanddelen niet biobased zijn. Daarnaast is het verschil lastig voor de consument. Iets dat biobased is, hoeft niet biologisch afbreekbaar te zijn. En een voedselverpakking bioafbreekbaar maken, is ingewikkeld, want die mag niet afbreken zolang er nog eten in zit. Veel mensen zullen zo’n verpakking in de groenbak gooien. Maar ze vergaat niet net zo snel als het groenafval. Afvalverwerkers vrezen dat biologisch afbreekbare verpakkingen zorgen voor meer niet-afbreekbaar plastic bij het groenafval.’
Dat maakt de praktijk ontzettend weerbarstig, toch? Oplossingen die duurzaam lijken, pakken lang niet altijd duurzaam uit.
‘Dat klopt, ja. En dan heb je ook nog te maken met scenario’s voor nu en over pakweg dertig jaar. Denk aan gemengd plastic afval dat je kunt verbranden of verwerken en hergebruiken. Dat laatste klinkt beter, maar bij verbranden kun je energie opwekken. Dat maakt die oplossing op dit moment best duurzaam. Het plaatje gaat veranderen als er meer hernieuwbare energie is. Dan verdwijnt het nut van die elektriciteitsopwekking. Andere opties worden dan beter. Het wordt er niet simpeler van, maar dat vind ik nu juist zo leuk aan dit onderzoek.’
Dit artikel is op 26 januari 2021 gepubliceerd in C2W, vakblad voor chemie en life sciences
Afbeelding van Fatima Valer via Pixabay
Meer in C2W:
Tags